◄▬ | Oudouders Roes-Ockhorst (VI) | ▬► |
56. Mr Stephanus (Steven) Roes (Roes CA IXm), (drager van de Watersnoodmedaille 1841 en de Watersnoodmedaille 1855), geb. h. Het Klein Slop, Andelst (Heteren), ged. r.-k. statie Indoornik (Heteren) 12 dec. 1788 (doopgetuige: zijn heeroom pastoor Bernardus Roes te Arnhem, vanaf 1797 aartspriester van Gelderland en Zutphen; C, VIIc,1), Steven werd leerling van de Latijnse School te Uden en van de Latijnse School te Grave 1803-1807, vervolgens student rechtsgeleerdheid te Harderwijk 1807- (geïmmatriculeerd als ‘Stephanus Roes, Gelrus ex pago Heteren’, 1 okt. 1807), lid studentengezelschap Fit Tandem Surculus Arbor (Latijn: ‘Eindelijk wordt het twijgje een boom’, lijfspreuk van graaf Maurits van Nassau (1567-1625), vanaf 1618 prins van Oranje) ald. (1809), hij hield voor dit gezelschap een voordracht over het huwelijk waarvan het manuscript bewaard is gebleven, 4 nov. 1809,
[i] j.u.d. Harderwijk 3 nov. 1810 (Theses iuridicæ inaugurales, quas […] eruditorum examini submittit Stephanus Roes, ex pago Heteren (typographie: Everardus Tyhoff; Harderwijk 1810)), hij was aldus de eerste promotus in de familie Roes,
[ii] na zijn promotie tot doctor der beide rechten (doctor in de rechtsgeleerdheid) korte tijd advocaat 1810 (beëdiging Hof van Gelre en Zutphen te Arnhem 22 dec. 1810),
[iii] daarna werkzaam secretarie sous-préfecture te Tiel [1811], provisioneel griffier 1812-1814 en griffier 1814-1848 kantongerecht te Elst (G.), plv.-kantonrechter ald. 1843-1863, kapitein landstorm en lid krijgsraad ald. 1814-1823, notarisexamen 1816, schout 1817-1825, burgemeester 1825-1863 en gemeentesecretaris 1817-1863 van Heteren, hoofdingeland 1826-1837 en heemraad 1837-1863 van Over-Betuwe, lid Provinciale Staten van Gelderland 1839-†, lid provinciale commissie tot herziening van het reglement op het beheer der rivierpolders in Gelderland 1842-1843, lid nieuwe provinciale commissie voor de polderzaken 1850-, lid provinciale commissie voor de begroting 1850, rentmeester en administrateur der goederen van het rentambt van Over-Betuwe 1839-†, tabaksplanter, tevens ‘een soort hereboer’,
[iv] eigenaar Steenfabriek Randwijk (formeel opgericht door zijn tweede zoon Gerard) te Randwijk 1835-1838, oprichter (ten behoeve van zijn oudste zoon Jan) van een leerlooierij (later firma J.B. Roes & Zonen) te Wageningen 1841, tiendheffer (d.w.z. gerechtigde tot het tiendrecht, tiendheer) van een/twaalfde gedeelte (sinds 1833 van een kwart en sinds 1849 van vijf/twaalfde) der ’s-Heerenbergse tienden in de Over-Betuwe (sinds 1833 aldus van de helft en sinds 1849 van vijf/zesde van der Roessen halve tienden) 1817-†, gerechtigde tot het visrecht van de Langenweerd of Lippussenweerd, de Strang en de Stompenweerd onder Randwijk 1837-1842, gerechtigde tot het veerrecht en exploitant van het Renkumse Veer 1837-1842, hij zou volgens familie-anecdote in de beginjaren van het Koninkrijk der Nederlanden de door de koning aangeboden adelsverheffing (verlening van adeldom) hebben geweigerd met de woorden ‘Wij zijn liever de eersten onder de burgerij dan de laatsten onder de adel’ [1816-1824],
[v] van hem is een vroege photographie peinte bewaard gebleven, voorstellende de destijds [na het overlijden van moeder Roes-Ockhorst op 25 juni 1857] te Heteren woonachtige gezinsleden Roes, nl. Mr. Stephanus Roes zittend temidden van (staand) twee zonen en twee dochters (afb. 34) [1860], † Elst (G.) (‘ten gevolge van een beroerte na een vergadering van de Dijkstoel van Over-Betuwe, en wel ten huize van Johannes Erdkamp’)
[vi] 13 nov. 1864,
zn. van Gerardus Roes en Anna Maria van Gent
tr. Heteren 11 juni 1817
57. Theodora Geertruida Ockhorst, geb. ’s-Heerenberg 3 aug. 1796, van haar werd postuum, i.o.v. haar zoon Bernard, een geschilderd portret vervaardigd [begin 1867], nl. volgens schrijven van haar dochter Annette aan haar oudere broer Bernard d.d. 4 april 1867, † Utrecht 25 juni 1857,
dr. van Johannes Theodorus Ockhorst, burggraaf van Bergh (d.i. slotvoogd of kastelein, d.w.z. beheerder van Huis Bergh te ’s-Heerenberg) 1785-1798, tiendheer der ’s-Heerenbergse tienden in de Over-Betuwe (voorheen de ‘Guliksche goederen’ geheten), gelegen onder Heteren, Randwijk, Herveld, Zetten en Andelst 1796-1798, grondeigenaar 1797- en landbouwer te Heteren, tevens lid gemeenteraad van Heteren, en Cornelia Sanders.
(bron: 'Het Geslacht Roes' 2e dr. 2018, bewerkt door Prof. Mr. Sebastiaan Roes, p.200-210)
- - - - - O - - - - - |
- - - - - O - - - - - |
- - - - - O - - - - - |
- - - - - O - - - - - |
[i] Stephanus Roes, Verhandeling voorgelezen in het Gezelschap Fit Tandem Surculus Arbor te Harderwijk op den 4 van Slagtmaand 1809 (autograaf, 20 p.), gerecenseerd door zijn toenmalige medestudenten Daniel Serrurier en Henricus Jan(us) ’t Hooft (Kort verslag, 5 p.), thans in het bezit van notaris Mr. Frank W.M. Roes (CABAC, XIIIbl,3) te Leiden.
[ii] Mr. Stephanus Roes was de eerste promotus (tot doctor gepromoveerde academicus) in de familie Roes; hij promoveerde op 3 nov. 1810 aan de Gelderse Academie te Harderwijk in de rechtsgeleerdheid, zoals destijds te doen gebruikelijk op stellingen (S. Roes, Theses iuridicæ inavgvrales (Harderwijk 1810; uitgever/drukker: Everardus Tyhoff). Zie ook O. Schutte (ed.), Het album promotorum van de Academie te Harderwijk. Werken Gelre 36 (Arnhem 1980), p. 293: ‘Die 3 nov. [Anno MDCCCX […]] Stephanus Roes, ex pago Heteren […].’
Terzijde: titels van proefschriften (dissertaties) worden in deze genealogie verder niet vermeld (titels van oraties daarentegen wél). Zie hiervoor, noot 86.
[iii] Zie: Frank Keverling Buisman (geb. Arnhem 1945, oudere broer van Nicolaas (roepnaam Nico), zie: CABAE, XIIal,1), Album advocatorum Curiae Ducatus Gelriae et Comitatis Zutphaniae. Register van bij het Hof van Gelre en Zutphen toegelaten advocaten, 1610-1811 (internetpublicatie 2010), te raadplegen via: www.geldersarchief.nl/ (laatst. geraadpleegd op 24 febr. 2016).
[iv] Prof. Dr. J.H.A.M. Roes (Jan, 1939-2003; ACCA, XIIIr) in: Dr. A.Th.M. Duffhues, Prof. Mr. O. Moorman van Kappen en Prof. Dr. J.H.A.M. Roes, ... verleden in het Land van Maas en Waal. Bijdragen over 125 jaar notariaat Roes (Zwolle 1993), p. 25.
[v] Deze familie-anecdote is van meerdere zijden overgeleverd, doch is niet (meer) te bewijzen: daarvoor is het immers een anecdote. In de archieven van de Hoge Raad van Adel en van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, beide te ’s-Gravenhage, zijn (tot nu toe) geen stukken gevonden die deze anecdote kunnen staven. Behalve volgens mondelinge getuigenissen (overlevering ‘van horen zeggen’), vinden we de familie-anecdote vermeld in de autobiografie Aan mijne Kinderen van Dr. Willem Theodoor Marie Weebers (Willem, 1864-1934), huisarts te Leiden 1893-1927 en stadsgeneesheer ald. 1900-1927, zn. van de Leidse arts Dr. Willem Petrus Weebers (1831-1898) en Johanna Antonia Coebergh (1831-1875). Dr. Willem Weebers jr. was in eerste echt gehuwd met Henriëtte Cornelia Maria Roes (Jettie, 1870-1910; CAD, Xm,10), een kleindochter van de burgemeester van Heteren Mr. Stephanus Roes uit het huwelijk van diens zoon Henricus Hermanus Roes (Hendrik, 1830-1900; CAD, Xm), lederfabrikant te Delft 1856- en wethouder ald. 1887-1900, en Henriëtte Cornelia Maria van Schaik (1837-1913). In deze autobiografie (een typoscript in bezit van zijn kleinzoon Ludovicus Joannes (Ludo) Weebers, oud-notaris te Nuenen (N.-B.)), geschreven in april 1934, een paar maanden vóór zijn overlijden te Nijmegen op 19 juli van dat jaar, schrijft Dr. Weebers op p. 35 over zijn (toen nog aanstaande) schoonfamilie Roes: ‘De oude heer Roes, Henricus, Hermanus geb. Maart 1830 in Heteren – wiens vader Burgemeester was van Heteren en een gelegenheid heeft gehad tegelijk met de fam. v. Nispen tot Zevenaar geadeld te worden, maar daarvoor bedankt had, was toen wethouder van Delft, een lange statige man, met lange, witte baard, gastvrij en hartelijk, […] [curs. van Red.].’ (zie afb. 83).
Koning Willem I der Nederlanden (1772-1843; koning van 1815 tot 1840) kon voor zijn jonge Koninkrijk der Nederlanden een uitgebreide, vernieuwde adel – een zogeheten ‘Restauratieadel’ – als ‘steun en toeverlaat’ goed gebruiken. Hij verhief menig verdienstelijk (en vermogend) Nederlander in de adelstand d.m.v. een benoeming in een der (heropgerichte) Provinciale Ridderschappen. De door Dr. Weebers genoemde familie Van Nispen werd in 1816 door Koning Willem I geadeld (zie Ned. Adelsboek 89 (2000-2001), p. 87-166 (Van Nispen), ald. p. 87: KB van 1 juli 1816, nr. 93). Na de aankoop in 1824 door Jhr. Mr. H.C.C.B. van Nispen tot Pannerden (1764-1829) van de havezate Sevenaer te Zevenaar t.b.v. zijn oudste zoon, noemde laatstgenoemde zich ‘Van Nispen tot Sevenaer’ (dus niet, zoals Dr. Weebers schrijft: ‘v. Nispen tot Zevenaar’). Indien Mr. Stephanus Roes ‘tegelijk met de fam. v. Nispen tot Zevenaar’ (curs. van Red.) een gelegenheid heeft gehad geadeld te worden, dan moet deze gelegenheid zich in de beginjaren van het in 1815 gestichte Koninkrijk der Nederlanden hebben voorgedaan, d.w.z. in de periode 1816 (* Van Nispen tot Pannerden) – 1824 (* Van Nispen tot Sevenaer). Stephanus’ vader Gerardus Roes (Gradus, 1742-1817; C, VIIIg) was in de Bataafs-Franse Tijd Provisioneel Representant (volksvertegenwoordiger) geweest. Juist personen (of hun nakomelingen) die in deze roerige periode voorafgaand aan de stichting van het Koninkrijk der Nederlanden waren ‘opgekomen’, wilde Koning Willem I nog weleens in de adelstand verheffen, teneinde hen – voormalige patriotten! – steviger aan de staatsvorm der monarchie en aan het vorstenhuis van Oranje-Nassau te binden.
Vader Gerardus Roes was in de beginjaren van het kersverse Koninkrijk der Nederlanden op 74-jarige leeftijd komen te overlijden (30 maart 1817). Zijn zoon Mr. Stephanus (Steven) Roes was toen zijn veelbelovende opvolger, die zijn gehele, verdere werkzame leven diende als plaatselijke (en later ook regionale) steunpilaar van het nieuwe, monarchistische staatsbestel onder ‘Neêrlands veelgeliefde vorstenhuis’. Vanaf 1817 nl. was Steven Roes schout (burgemeester) van Heteren en twee decennia later trad hij als heemraad van Over-Betuwe (vanaf 1837) en als rentmeester-administrateur der goederen van het rentambt van Over-Betuwe (vanaf 1839) in de voetsporen van zijn vader die deze functies eveneens gedurende vele jaren had uitgeoefend, terwijl Steven Roes bovendien, vanaf 1839, lid werd van de Provinciale Staten van Gelderland (toen voor de stand der eigengeërfden (of eigenerfden), de zogeheten ‘landelijke stand’). Mocht Steven Roes ca. 1816 – nu twee eeuwen geleden – de vruchten plukken van wat met vader Gerardus was begonnen? Mocht hij twee decennia later oogsten wat zijn vader, de Gelderse patriot, vanaf 1795 had gezaaid? En kan de door Dr. Weebers gememoreerde weigering door Steven Roes (‘maar daarvoor bedankt had’) door de ‘patriotse traditie’ (het patriottisme in deze tak van de fam. Roes) worden verklaard (‘Wij zijn liever de eersten onder de burgerij dan de laatsten onder de adel’)? Of is het daarentegen allemaal veel eenvoudiger en prozaïscher: de Ridderschap van Gelderland was in 1815 – in vergelijking met de ridderschappen in andere Nederlandse provincies – al vrij omvangrijk, ja eigenlijk reeds ‘op volle kracht’. M.a.w.: nieuwe benoemingen daarin (nl. van tot aanzien gekomen homines novi onder wie voormalige patriotten) waren toen in politiek-staatsrechtelijk opzicht (al) niet meer nodig, i.t.t. de situatie in andere provincies en de Provinciale Ridderschappen aldaar, zoals de Ridderschap van Holland die destijds ‘op sterven na dood’ was, of de situatie in Zeeland, waar toen niet eens meer een Ridderschap bestond.
Volgens dezelfde familie-anecdote zou de familie na verheffing ‘Roes van Heteren’ (of zelfs ‘Roes van Heeteren’) hebben gaan heten, hetgeen vanzelfsprekend nonsens is (want Heteren was helemaal geen heerlijkheid in het bezit van de fam. Roes). De vermeende weigering van de vermeende adelsverheffing (‘maar daarvoor bedankt had’) werd in de familie uiteraard, aldus de familie-anecdote, ‘heel chique’ gevonden (sic). De aan Mr. Stephanus Roes toegeschreven uitspraak ‘Wij zijn liever de eersten onder de burgerij dan de laatsten onder de adel’ kan men overigens vaker vernemen en is derhalve niet uniek. Vgl. bijv.: K. Bruin, ‘Kwesties van stand. Over de opname in de adelstand van Amsterdamse patriciërs in de 19de eeuw’, Sociologische Gids 28 (1981) 2, p. 110-139, ald. p. 117-118, met verwijzingen naar Hildebrand (pseud. van Nicolaas Beets, 1814-1903), Camera Obscura (1839, 1851) en Lodewijk van Deyssel (pseud. van Karel Joan Lodewijk Alberdingk Thijm, 1864-1952). Zie verder over deze opmerkelijke familie-anecdote, die na verloop van tijd begrijpelijkerwijze steeds fraaier werd: Sebastiaan Roes, ‘Een familie-anecdote: adeldom geweigerd. “Liever de eersten onder de burgerij dan de laatsten onder de adel”’, FAR 9 (1999) 2, p. 821-827 en Idem, Het zegelstempel Triebels, p. 45 en de noten 146-148 ald.
Mocht ‘ooit’ (door archiefonderzoek) blijken, dat deze familie-anecdote een kern van waarheid bevat, dan kunnen vele familieleden uit de Heterense tak van de familie Roes sinds 2013 (sinds de publicatie van de genealogie Roes in Ned. Patriciaat oftewel het ‘blauwe boekje’) al dan niet uit volle borst meezingen:
Als je in ’t blauwe staat
Ben je dan ook zo kwaad,
Dat eens je grootvader het rode heeft versmaad?
(Laatste strofe van een lied uit 1960, geciteerd bij: Ileen Montijn, Hoog geboren. 250 Jaar adellijk leven in Nederland (Amsterdam-Antwerpen 2012), p. 335; ‘het rode’, lees: ‘het rode boekje’, oftewel Ned. Adelsboek, verschenen sinds 1903).
Maar deze familieleden uit de Heterense tak der familie kunnen sinds een paar jaar evengoed stellen: wat wellicht rond 1816 is ‘misgegaan’, is na twee eeuwen in 2013 met de publicatie van de genealogie Roes in Ned. Patriciaat ‘rechtgezet’. En hóe! Ware patriotten versmaden immers titels en predicaten: zij hebben aan hun goede naam (bona fama, nomen bonum) genoeg… (vgl. het motto op p. VII).
[vi] Zie Thijsen, Het Geslacht Roes (1950), p. 18 (2d).----- terug naar boven -----
◄▬ | Oudouders Roes-Ockhorst (VI) | ▬► |